Bij tegenspel is het extra belangrijk om goed te tellen. De verdeling van de leider, het aantal slagen van de leider, ieders punten, enzovoort. Zo kan je je een beeld vormen van hoe de kaarten verdeeld zijn. Hier baseer je je tegenspelplan op.
Er zijn verschillende soorten verdedigingsproblemen. Soms 'weet' je hoe het zit, en moet je de technisch juiste verdediging vinden. Meestal is de informatie nog niet volledig, en kan je door te signaleren partner helpen een volledig beeld te krijgen, of hij jou. Soms weet je hoe een contract down moet, en moet je partner leiden. Neem dit oefenspel voor de aspirantenkernploeg:
Tegen 4 kom je uit met 10. Dat blijkt de juiste start, want partner wint de slag over met de boer. Vervolgens incasseert partener ruitenaas en -heer. Wat gooi je weg en waarom?
Een makkie, toch? We gooien natuurlijk A weg! Partner ziet nu dat er geen andere kans op een slag is dan ruiten naspelen. Waardoor troefvrouw tot downslag promoveert.
Uiteraard (het is een oefenspel!) heeft de leider een renonce harten. En natuurlijk zou een afsignaal in harten ook wel moeten werken. Ook dan hoort partner ruiten door te spelen. Maar A is eigenlijk niet veel anders dan het duidelijkste afsignaal.
Tot slot een waarschuwing: in mijn ervaring zijn de spelers die dit soort tegenspeelproblemen snel oplossen niet altijd de beste verdedigers. Vaak is de oplossing minder spectaculair. Elk spel weer tellen, dat blijft toch de enige manier om goed te (leren) verdedigen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten